Volgens
mijn vader is Almelo het middelpunt van Europa. Middels een krachtige lobby
voor meer bedrijventerreinen en snelwegen werkte hij daar in de decennia 60
en 70 ook stevig aan mee. Wanneer hij in die jaren met onverholen trots de
nieuwe snelweg E8 opdraaide riep hij altijd: "Deze weg loopt helemaal
door naar Londen en de andere kant gaat helemaal naar Berlijn, wat zeg ik
Moskou. Eigenlijk rij je dus van Moskou naar Almelo en van Almelo naar Londen".
Toen ik jaren later uit Berlijn terugreed naar Nederland realiseerde ik me
dat hij gelijk had. De snelweg uit Berlijn eindigt in Almelo, het verkeer
voor Amsterdam en de randstad neemt bij Azelo de afslag.
Wanneer
je dan over de hypermoderne boulevard Almelo-Zuid binnenrijdt ervaar je een
wereldstad in notedop. De Almelose ring heeft immers een echte woonboulevard
met McDonalds" en kan zich zonder problemen meten met de Amsterdamse
Zuid-As.
Mijn
vader had overigens een hele verzameling van verhalen om de importantie van
zijn stad aan te tonen, die op passende gelegenheden werden vertelt. Komt
een Almeloer in de jaren 60 op een treinstation in China en zegt: "Geeft
U mij maar een kaartje naar Almelo". De Chinees achter het loket knikt,
kijkt in zijn boek en vraagt. "Wilt U Almelo Centraal of Almelo-De Riet?"
Ik
ben geboren op 26 Januari 1959 in de Almelose brugstraat. Astrologisch ben
ik dus een luchtteken en het was duidelijk waarom. "Daar in de lucht,
daar boven het parkeerterrein", Mijn moeder wees door de voorruit van
de Simca 1000 op een onduidelijke plaats in de lucht. Het ziekenhuis is vlak
na mijn geboorte afgebroken, waardoor de herinnering aan mijn geboorte altijd
in de lucht is blijven gehangen. Later
hebben ze de leemte opgevuld met de Almelose brandweerkazerne.
De
komst van de kleurentelevisie in de jaren 60 was een grote gebeurtenis. Wij,
de kinderen van de buurt wisten precies wie er in de straat een kleurentelevisie
had. Daar stonden we dan voor het
huis en probeerden door de voorruit naar binnen te kijken. Mijn ouders hadden helemaal geen televisie. Intellectuelen vonden
dat medium niet geschikt voor hun kinderen en daarom keken mijn broertjes
en ik bij de overburen. Die hadden geen verstand van pedagogiek.en aten gewoon
patat frites.
Er
bestond een vijandige scheiding tussen de
klassen in het Almelo van de jaren 60.
In het Noorderkwartier woonde de burgerij. Aan de overkant van het
Nordhornkanaal, rond de brugstraat woonden de arbeiderskinderen. De kinderen
van de burgerij voelden zich bedreigd door deze "schooiers", zoals
ze doorgaans genoemd werden. Als ze de kans kregen zouden ze je "aftuigen"
en "in elkaar slaan". Het kanaal vormde gelukkig dan ook een veilige
bescherming tegen deze horden. Zij durfden toch niet goed in onze buurt te komen en wij waagden het niet om in hun
buurten te komen.
Het
probleem lag hem in het niemandsland tussen de buurten. Op een Zaterdagmiddag
fietste ik met twee vriendjes uit de in aanbouw zijnde wijk, "De Schelfhorst",
terug naar het Noorderkwartier. Op de heenweg hadden we al gezien, dat er
zich een groep jongens op het veld tussen de buurten bevond en plotseling
stonden ze met twaalf man op de weg. Ik realiseerde me dat het te laat was
om rechtsomkeert te maken. Ze zouden met brommers achter ons aangaan en proberen
te ontsnappen zou fataal zijn. De groep stond frontaal op de weg en had duidelijk
agressieve bedoelingen. Ik voelde dat iedere verkeerde beweging funest kon
zijn en fluisterde mijn vriendjes toe niets te laten merken en hun rustig
tegemoet te rijden.
Toen
deed ik iets dat later mijn werelbeeld heeft veranderd en mijn positie heeft
bepaald in de "zinloos geweld"discussie. Ik deed of er niets aan de hand was en sprak ze joviaal toe met
een, "hallo jongens". Ze zwegen. Of ze misschien ook wisten hoe
we het snelste in de stad konden komen. Ze zwegen. We wilden daar naar de
snackbar. Of zij ook wisten waar de snackbar lag. Dat wisten ze wel, maar
ja zij stonden nog steeds op de weg en wij konden er niet door Of ze niet meegingen naar de snackbar. Het
ijs begon te breken. Er ontspon zich een gesprek. Ik stelde weer voor om allemaal
samen naar de snackbar te gaan, dan wilde ik wel wat tracteren. Het ijs brak
steeds meer, er ontstond enig meningsverschil in de groep en tenslotte ging
een deel van de groep mee naar de snackbar aan de Tijhofslaan. Ondanks hun
wantrouwen werden de jongens steeds enthousiaster. Ik wilde woord houden en
ze allemaal wat aanbieden, maar daar kwam niets van in. Ik was hun gast. Zij
stonden erop voor mij e betalen. Ik werd hun vriend, die ze op de schouder
sloegen. Ik werd hun held, die moest beloven dat ik hun weer zou ontmoeten.
Ze boden mij alles aan wat ik maar wilde en ik mocht niets betalen. Daar tussen
de bamiballen in een snackbar aan de Tijhofslaan werden de klassen verbroederd.
Mijn
school stond aan de Sluiskade NZ. De Kanaalschool stond onder de straffe leiding
van de bovenmeester van de 6e klasse, de heer Tuin, een gedreven man met een
vooroorlogse moraal. Meneer Tuin,
zoals hij voor ons heette, had weliswaar liefde voor het onderwijzersvak,
maar op zijn school werd tot diep in de jaren 60 geslagen. Van Tuin zelf kreeg
je wel eens pats om je kop, maar dat was nog niets vergeleken met de strafmethoden
van meneer Douwes uit de 5e klasse.
Nog helder zie ik Douwes voor mijn geestesoog. Zijn stok in de hand
en voor hem een blond meisje, dat zachtjes huilde omdat ze stokslagen kreeg.
Het
duurde tot 1970 voordat de vernieuwingsgolf ook de Kanaalschool bereikte.
Notabene afgedwongen door het" zwarte schaap" van de klas. Simon
Meibergen was een lastige jongen en zat in de 6e klasse vooraan, zodat Tuin
hem goed in de gaten kon houden en desnoods het zwijgen kon opleggen met een
flinke klap voor zijn kop. Op een dag verscheen Tuin bleek en met ingehouden
woede voor de klas en stuurde Simon voor meerdere dagen van school. Dezelfde
dag hoorden we wat er gebeurd was. De jongen was naar de onderwijsinspectie
geweest en had zich beklaagd. Vanaf toen werd er niet meer geslagen op de
Kanaalschool.
Toen
ik vijftien jaar was bestelde ik mijn eerste biertje in de "Tapperij"
aan de Ootmarsumsestraat. "Wat zei je, een biertje? Oh, je bedoelt een
pilsje", snauwde het meisje aan de bar en ze tapte een glas met een stevige
schuimkraag. "Dat is dan Fl 0,95'. Met de gulden, die ik haar gaf ging
mijn halve zakgeld voor die week over de toonbank. Met verbazing en enige
pijn zag ik hoe de overgebleven stuiver,
zonder vragen, in de fooienpot verdween.. Wat zocht ik in een bar? Eigenlijk
was ik toch een bleke jongeling, die 19e eeuwse gedichten van Paaltjens en
Kloos las en gebukt ging onder liefdesdromen. Een bierdrinker ben ik nooit
geworden.
De
zonen van de arbeidersklasse, kregen op hun zestiende een "spiksplinternieuwe"
Zundap of een Kreidler van Fl 2000,- . Wij hadden alleen een fiets, wij kregen
geen brommer. Toen ik zeventien was kocht ik voor Fl 25,- van een klasgenoot
zelf een brommer. Het was een Puch met een hoog stuur. En omdat ik een week
later de helm kwijt was, droeg ik een militaire pothelm uit de 2e Wereldoorlog,
die ik op de zolder had gevonden. De brandstof was ook een probleem. Mijn
zakgeld kon deze last niet aan. Daarom vulde ik de tank bij met stookolie
uit de schuur. Ik reed dan ook iedere ochtend om half negen het schoolplein
van het Erasmus Lyceum op omgeven door een enorme rookpluim.
Mijn
broers en zuster wonen net als ik al jaren in Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag en niemand van hen peinst erover om terug te keren naar de stad van ons
ouderlijk huis.. Maar bij feestdagen wanneer de trein langzaam over de IJsselbrug
rijdt en we de "poort van Overijssel" binnenkomen, spreken we even
lachend iets te luid "onse moers" taal.
En
wanneer de hele familie met aanhang rond het Paasvuur staat, zingen we spontaan
en veel te hard het Twentse volkslied. En als het afgelopen is schreeuwen
we in koor:
"God
schiep uit gouden aren de Twentenaren,
En
uit de rommel en de resten de mensen uit het Westen".