Wat is precies verloren gegaan in het Nederlands theater en waarom? De theatervernieuwing van na Actie Tomaat heeft vele positieve en nieuwe vormen voortgebracht en heeft de Nederlandse theatercultuur daardoor een zeer vitaal en progressief gezicht gegeven. Maar de revolutie van 1969 heeft naar analogie van de ‘culturele revolutie’ in China ook geleid tot taboevorming en vernietiging van traditie en repertoire. De generaties van na ‘69 hebben de blik te dogmatisch gericht op nieuwe vormen. Aandacht en fascinatie voor het verleden zijn geleidelijk aan verdwenen, waarna ze tenslotte ongemerkt taboe zijn verklaard. Historische verbeelding is misschien niet verboden, maar heeft bij de beoordelaars niet zozeer meerwaarde, maar minwaarde, in is in vergelijk met ‘nieuwe en actuele’ plannen nauwelijks subsidiabel.
De vernieuwing na Actie Tomaat, begon nog met een kritisch links geëngageerde interpretatie van klassiek repertoire. Toneelmakers van de generatie Erik Vos en Hans Croiset maakten tot in de jaren 80 weliswaar kritische interpretaties van klassiek repertoire, maar hielden veelal de schoonheid en kracht van de historische enscenering in stand Ondertussen was er in de kleine zaal, in navolging van het in de jaren 60 door Ritsaert ten Cate opgerichte Mickery, een vloedgolf van kleine groepen met moderne vormexperimenten ontstaan. Een beweging die overigens in de jaren 80 reeds haar politieke engagement verloor. De avant-garde zat in de kleine zaal en het gevestigde repertoire in de grote zaal, maar dat veranderde aan het einde van de jaren 80. Het breukpunt was de oprichting van Toneelgroep Amsterdam in 1989 waarmee Gerardjan Reynders een serie grootschalige montagevoorstellingen voor de grote zaal maakte en een nieuwe norm stelde. De avantgarde had het centrum van de Nederlandse theaterwereld veroverd. Reynders combineerde zijn grootschalige montagestukken gedurende de jaren 90 overigens wel met klassiek repertoire, waarbij de historische traditie en de poëzie van de taal voelbaar bleef. Daarna heeft het klassieke toneel haar ziel verkocht aan de ‘nieuwe vorm’ en is haar verval ingetreden. De roep om in het theater toch vooral actueel en ‘hier en nu’ te zijn betekende dat men met de rug naar het verleden kwam te staan. Het klassieke repertoire verloor meer en meer haar historische aankleding en werd steeds meer in actuele spreektaal uitgevoerd. Dat heette vernieuwing en actualisering, maar was in feite een vorm van vervlakking en popularisering. Kunst met een grote K, verviel langzaam tot het niveau van een moderne soap voor nette progressieve mensen, met Shakespeare als schaamlap. Toegegeven. Er verscheen een lawine aan nieuwe vormen, maar de historische ziel werd geofferd.
Waarom zou je het klassieke repertoire nog opvoeren als je niet geïnteresseerd bent in traditie en historische enscenering? Waarom zou je Shakespeare of Vondel nemen wanneer je de poëzie van de tekst toch verbasterd tot spreektaal? Waarom niet gewoon een modern stuk, een filmscenario of een ‘bestseller’roman wanneer je uitsluitend geïnteresseerd bent in de relatieproblematiek van het actuele moderne leven? Het heeft jaren geduurd, maar tenslotte zijn bijna alle theatermakers, mede onder druk van subsidiegevers overgegaan tot het maken van andersoortige stukken. Het einde van het historisch geënsceneerde klassiek repertoire lijkt voorlopig een feit. Is dat een probleem? Ja. Met het repertoire heeft men ook de historische verbeelding, de traditie, een belangrijke publieksgroep en een groot deel van de inhoud geofferd. Met de grenzeloze verering van de nieuwe vorm lijkt tevens de historische en maatschappijkritische inhoud geofferd op het hakblok van de traditie. In de revolutie van vormen lijkt er een parallel te bestaan met de ontwikkeling van de televisie. De vernieuwing begon met de geëngageerde VPRO, maar nu zie je zowel BNN als de EO iedere keer in een vernieuwingskramp schieten om weer met een nieuw format te komen. De commerciëlen gaven de toon aan. Cynisch gesteld heeft ‘Big Brother’ de plaats van de vroegere avant-garde ingenomen.
TGA-directeur Ivo van Hove ziet geen probleem in
de verdwijning van het klassiek repertoire en stelt dat wij ‘in tegenstelling
tot Engeland en Frankrijk geen traditie’ zouden hebben om klassiekers als
‘museumstukken’ op te voeren. Die traditie hadden we voor 1969 (en ook daarna)
in ieder geval wel. Waarom kan die rijke Europese toneeltraditie van historisch
geënsceneerde klassiekers in Nederland niet bestaan?
‘Maar moeten we dan maar mee in die verrechtsing?’, vraagt Wouter Hillaert zich af.
Is de herontdekking van traditie en erfgoed rechts?
Presentatie en interpretatie van historie is vaak kritisch links geëngageerd
en kan natuurlijk heel goed plaats vinden met hulp van nieuwe vormen en documentaire
film- en videobeelden. Het gaat erom dat je de reis niet naar het nu, maar
naar het verleden maakt en de historische verbeelding van je publiek blijft
prikkelen. Trouwens nieuwrechtse partijen als de PVV, maar ook de VVD, zijn
niet geïnteresseerd in kunst en cultuur. Zij willen die, eigentijds of historisch,
goeddeels wegbezuinigen. Het zijn voor hen gewoon de lastige speeltjes van
‘een arti linksige grachtengordel kliek’. ‘Geheugen’ is voor de PVV met name
ongemakkelijk, zoals ook Oscar Kocken in zijn column ‘Wortels’ terecht vaststelt.
‘Het publiek wil geen repertoire’ stelt Johan Simons en dat lijkt me absoluut onjuist. Het
klassieke schouwburgpubliek wil wel degelijk klassiek repertoire, maar is daar in Nederland al decennia van vervreemd. Wanneer ik in navolging van een eeuwenoude Europese toneeltraditie Shakespeare of Vondel bij een kasteel opvoer dan levert dat niet alleen volle tribunes, maar ook staande ovaties. Toeschouwers vertellen en schrijven na afloop dat men door de historische enscenering zich tot het toneelstuk kan verhouden op een wijze die bij veel modern toneel verloren is gegaan.
Cynisch is alleen dat op nieuwe vormen geconcentreerde
subsidiecommissies het ontstaan van deze tradities sinds jaar en dag tegenwerken.
Men zal het ontkennen, maar de theatermaker die het aandurft historisch te
ensceneren komt in een duivels dilemma terecht: klassiek publiek vs. subsidiegeld.
Iedereen die middels historische enscenering de band met het klassieke schouwburgpubliek
tracht te herstellen. komt vroeg of laat in subsidieproblemen, dat geldt mogelijk
ook voor de toneelleiders in de basisinfrastructuur. Wanneer kunstbeoordelaars
dat niet veranderen zullen de meeste kunstenaars voor hun lijfsbehoud kiezen.
Bij een deel van het theaterestablishment is er
overigens wel het besef dat er wat mis is gegaan. In zijn artikel over de
tentoonstelling ‘Theater na Tomaat’ legt NRC redacteur Wilfred Takken de vinger
op de zere plek Het klassieke repertoire bereikt door de nadruk op actuele
interpretatie en moderne enscenering niet haar publiek. Het grootste deel
van het publiek kent namelijk, die repertoiretraditie helemaal niet meer.
In mijn ervaring wil het publiek, die authentieke ‘Gijsbreght van Aemstel’
of ‘Hamlet’ wel voelen, kennen en waarderen en kan vanuit daar heel goed openstaan
voor interpretaties. Het publiek (ook het oudere en klassiek georiënteerde)
is door de televisie- en internetcultuur zo gewend aan nieuwe vormentaal,
dat ze die probleemloos opneemt. Ofwel een kritische interpretatie en gebruik
van nieuwe vormen in de klassiekers is geen probleem, maar de regie zal tegelijkertijd
de historische enscenering moeten respecteren, op straffe dat het stuk zijn
ziel verliest.
Hebben politici geen betrokkenheid bij theater?. Constant Meijers schrijft in zijn hoofdredactioneel commentaar over een mislukt experiment waarin men tevergeefs probeerde kamerleden voor voorstellingen te interesseren. Hij heeft gelijk met zijn oproep aan politici om te komen kijken, maar ongelijk dat ze dat niet doen. Het heeft ongetwijfeld met de Nederlands historische en politiek kritische lading van mijn werk te maken, maar wij hebben rijen met kamerleden, burgemeesters en zelfs ministers op de tribune gehad, tot aan de kroonprins toe. Natuurlijk is het goed voor het aanzien van cultuur en theater wanneer de ‘aanzienlijken’ het theater bezoeken, het cynische is alleen dat het subsidietechnisch geen enkel voordeel oplevert. De keuze om de zandbak van het experimentele theater in de kleine zaal te verruilen voor ‘historisch theater op locatie’ betalen we, ondanks de grote steun van schouwburgen en publiek, met financiële drooglegging. Ironisch worden wij schijnbaar wel bezocht door de politici, maar niet door de adviescommissies, die hen adviseren..
In het ‘Thorbeckiaanse’ beoordelingssysteem hebben
politici en publiek echter niets te zeggen over kunstbeoordeling. De feitelijke
macht ligt bij gesloten commissies van mensen uit eigen kring, die vinden
dat politici geen verstand van zaken hebben en hen met wantrouwen en vijandigheid
tegemoet treden. Deze houding is zeer schadelijk voor de sector als geheel.
Wanneer cultuur een groeisector moet worden, dan zal er minimaal waardering
moeten komen voor kunstenaars en kunstgroepen die wel de brug naar de politieke
en maatschappelijk dominante klasse weten te slaan. Shakespeare en Mozart
begrepen heel goed dat ze hun mecenassen op de eerste rij moesten zetten.
Laat over mijn intentie geen misverstand bestaan.
Mijn belangrijkste inspiratiebron om theater te gaan maken was destijds de
avant-garde zoals Mickery, die in de jaren 80 zichtbaar maakte. Wanneer de
nieuwe actuele vorm taboe zou zijn, dan zou ik die direct willen maken en
er op deze plaats voor pleiten. Maar de ‘nieuwe vorm’ is niet taboe, maar
een dwingende eis. De historische verbeelding daarentegen is wel taboe. Zelfs
de synthese van beiden wordt door het dogmatische beoordelingsestablishment
veelal niet gewaardeerd Bijna het gehele gesubsidieerde theater koestert
zich in dezelfde artistiek correcte ivoren toren. Een toren, waarin de avant-garde
haar schokkende inhoud is kwijtgeraakt en erfgoed en traditie langzaam aan
de horizon verdwijnen.
Ik pleit enerzijds voor een wedergeboorte van een
tegendraadse geëngageerde avant-garde en anderzijds voor de mogelijkheid om
schaamteloos historisch en romantisch te kunnen ensceneren. De Nederlandse cultuur heeft een rijke geschiedenis
en koestert haar erfgoed in talloze monumenten en musea. In tegenstelling
tot andere kunstdisciplines is alleen in het Nederlands theater de ‘historische
verbeelding’ taboe. In de literatuur kennen we een traditie van historische
romans, in de muziek zijn er talrijke orkesten en middelen voor het historisch
‘klassieke repertoire’ en in de film worden er meer historische films gemaakt
over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis dan ooit tevoren. Waarom
zou die historische verbeelding in het Nederlands theater taboe moeten zijn?
Ab Gietelink
Artistiek leider Theater Nomade en cultuurfilosoof.