HET FONDS OF DE KEIZER ZONDER KLEREN

 

terug

De kunstadvisering in Nederland is een keizer zonder kleren. We weten het allemaal, maar leven er mee alsof het een natuurwet is. Kunstoordelen lijken verantwoord doordat ze tot stand komen middels een intersubjectieve commissie -consensus. In werkelijkheid zijn het min of meer willekeurige, achter gesloten deuren genomen arbitraire besluiten.

In de Nederlandse poldercultuur is de besloten commissie van deskundigen een heilige koe. Men heeft misschien kritiek op het resultaat, de oorzaak van de kwaal blijft onbesproken.

 

De kunstpraktijk is na actie tomaat in 1969 eerst kritisch en vervolgens postmodern geworden. Ofwel de doorzichtige eenvormige kunstpraktijk met vaste methode, vorm en aard van het onderwerp heeft plaatsgemaakt voor een enorme pluriformiteit aan werkmethoden, speelstij­len en onderwerpen en dat heeft geleid tot een fundamenteel verschil van mening over de kwaliteit daarvan. Consensus is een fictie en discensus is de norm.  De werkelijkheid van de kunstuitingen is misschien postmodern, de kunstadvisering is blijven steken in een advise­ringssysteem van voor 1969 met achter gesloten deuren een naar consensus strevende commissies.

Dat de kunstenplan systematiek aan fundamentele herziening toe is willen sommigen ngo wel geloven, hoe die eruit zien is een veel groter probleem.

 

Voor het Fonds voor de Amateurkunst en Podiumkunsten geldt dat een commissie niet meer de artistieke kwaliteit van de theatervoorstellingen meet, maar de for4mulering van het nieuwe plan.  Men beoordeeld geen levende theatervoorstellingen, men beoordeeld de omschrijvingen van het artistiek programma door de aanvrager. Het gaat niet over de artistieke kwaliteit van de voorstelling, maar over de manier waarop dat papier staat gepresenteerd.  Vermoedelijk in de angst om een onzinnig advies te produceren dat kwetsbaar is voor een juridische procedure doen commissies helemaal geen uitspraken meer over het artistiek resultaat, het gaat over de schriftelijke intenties van de aanvrager.

En daarmee is de advisering verworden tot een volstrekt onzinnig ritueel. Want 4 A4 is geen levend kunstwerk en een volgens de commissie goede aanvraag is al helemaal geen

goed kunstwerk. Bij de laatste toneelronde van het Fonds voor de Podiumkunsten is een advies gegeven over 83 aanvragen. Kent de commissie al die 83 groepen en hun voorstellingen of praten hier veel te veel mensen over veel te veel zaken waar ze eigenlijk geen verstand van hebben?

Wat zit er fout bij de fondsen en hoe moet dat veranderen?

 

1 De fondslobby voor meer geld!

Fondsen zijn bijna volledig gericht op het verdelen van de middelen en niet op het

binnenhalen ervan. Maar kan dat niet anders? Ofwel zou niet juist het Fonds voor de Podium­kunsten de meest invloedrijke lobbymachine voor niet structurele initiatieven in het politieke veld moeten zijn? Hoe krijgen we maximaal geld voor de bestaande initiatieven, die in bijna alle gevallen zwaar onderbetaald worden. Geld uitdelen kunnen we allemaal, zeker met de willekeur waarmee het fonds het doet. Geld verwerven vereist bijzondere kwaliteit. Een fondsbestuur en directie zal mijns inziens in eerste instantie op het verwerven van nieuwe gelden moeten worden afgerekend en als ze daarbij geen expansief beleid en overtuigings­kracht laat zien faalt ze.

 

2. Verander het gesloten en ouderwetse beoordelingssysteem!


De commissiestructuur vormt  de heilige koe van het beoordelingssysteem. Een commissie achter gesloten deuren, die grotendeels spreekt over papieren aanvragen, die groepen en makers  niet of nauwelijks kent, niet gezien heeft en in het geheim tot een kunstmatige con­sensus komt, die met de intrede van een nieuwe commissie finaal wijzigt. Het oordeel van een dergelijk onkundig orgaan is vervolgens schoolmeesterachtig en belerend.

 

3. Niet de omschrijving, maar het levende kunstwerk!

Commissies beoordelen geen 83 kunstwerken, ze beoordelen 83x papier. Ze zien geen voor­stellingen ze vergaderen over papieren aanvragen. Ze maken geen artistieke afrekening op basis van artistieke kwaliteit, ze kijken of een papieren plan de in hun ogen goede formule­ringen bevat. Het gaat er schijnbaar niet om een mooie voorstelling te maken, de kans is namelijk zeer groot dat ze die voorstelling niet zien en over positieve recensies halen ze hun schouders  op.  Subsidie verkrijgen betekent op de juiste wijze het format invullen, betekent je conformeren aan papieren aanvraageisen en het bureaucratisch systeem.

Die cynische werkelijkheid is maatschappelijk natuurlijk onaanvaardbaar.

 

4. Commissieleden die het werk van een maker niet goed kennen zijn niet competent.

Waarom gaat iemand in een commissie? Om voor weinig geld papierwerk te doen, waar goed betaalde ambtenaren geen zin in hebben? Een commissie bestaat uit zeer mager betaalde vrijwilligers, met dubbelzinnige belangen. Laten we het goedwillende amateurs noemen, die geconfronteerd worden, met een berg papier bestaande uit 83 aanvragen.

Aanvragers waarvan ze meestal nog nooit gehoord hebben, waarvan ze de artistiek leiders niet kennen, hun artistiek programma’s niet kennen en hun voorstellingen niet hebben gezien.

Voor documentatie is meestal geen tijd en ziet men verder als bijkomend en onbelangrijk

Ofwel de commissie weet in feite niet waar ze het over heeft. De commissie kletst uit zijn nek, maar houdt de schijn op.  Heeft U ooit een commissie gehoord die gewoon uitsprak:

Over deze berg aanvragen en enorme massa theatermakers kunnen wij gewoon geen zorvuldig oordeel hebben, daar zijn wij niet competent voor.

Nee hoor, een achter gesloten deuren commissie komt met willekeurige, zeer stellige oordelen op basis van het doorbladeren van papier. Bescheidenheid in de oordeelsvorming is daarbij ver te zoeken en twijfel al helemaal. Commissies kleunen onvoorstelbaar vaak mis, maar zullen dat niet toegeven, erger realiseren zich dat helemaal niet, want ze zien de projecten niet en het volgend jaar zit er weer een andere willekeurige commissie, die weer met een ander willekeurig oordeel komt.

 

5. Stel achteraf objectieve criteria in de oordeelsvorming!.

Kunstcommissies willen met een helder en eigenzinnig artistiek oordeel komen. Dat klinkt mooi, maar verbergt alleen maar de leegheid van hun oordeel.

En of het plan vervolgens steun krijgt in het veld en publiek krijgt zien ze niet als een artistieke, maar een zakelijke kwaliteit.

Onterecht. Geen theaterproducent of impresario zonder structurele subsidie kan fors verko­pen, financieren, media-aandacht en publiek garanderen wanneer hij of zij geen artistieke kwaliteit heeft bewezen. Ofwel een groep met veel steun en publiek, heeft een bepaald type artistieke kwaliteit. Of de commissie die in de aanvraag terugziet of niet doet daar niets aan af.. Artistieke kwaliteit verkoopt niet zichzelf, maar zakelijke marketing kwaliteit evenmin. De combinatie van artistieke en zakelijke kwaliteit is een minimale vereiste voor het succes van het project. Wanneer het aan een van beiden ontbreekt is het weggegooid geld.

 

Willekeurige commissies komen kunstmatig tot willekeurige consensus. Van buiten lijkt iedereen het eens, binnenskamers is dat natuurlijk onzin.  Iedere willekeurige commissie heeft namelijk een ander willekeurig oordeel. Dat is geen uitzondering dat is regel. Zeker zolang commissies softe criteria als artistieke kwaliteit, vernieuwingsgezindheid en eigen stijl blijven hanteren.

Iedere ervaren aanvrager kent de praktijk dat hij bij de ene commissie positief en bij de  andere negatief wordt beoordeeld. Let wel het zelfde project en op bais van dezelfde omschrij­ving. Dat is de cynische werkelijkheid. Er bestaat domweg een forse dissensus en die forse tegenstellingen in oordeel moeten erkent worden en het systeem moet zo veranderen dat daar ruimte voor is.

 

6. Weg met het monopolie van het smaakoordeel

De commissie is een heilige koe in het systeem. Het Fonds heeft net als de raad van cultuur voor haar deel van de sector een monopolie over het smaakoordeel.

Is dat niet volledig verouderd in een postmoderne conditie waarin de theaterwereld een zeer pluriform palet vormt van zeer verschillende soorten kwaliteiten, die middels  zeer verschil­lende werkmethoden tot stand komen?

Het fenomeen commissie streeft naar intersubjectieve consensus over kwaliteit , maar dat is een systeem dat past bij de kwaliteitsconditie van voor 1969. De theatervernieuwing is des­tijds aan het beoordelingssysteem voorbij gegaan en daarom zitten we nu met een volstrekt overleefd adviessysteem opgescheept. 

Kenmerk van de postmoderne conditie van het theater is het volstrekte gebrek aan consensus over kwaliteit, het verschil in opvatting, de scherpe tegenstelling in de beoordeling. Waar het gewone publiek zich nog redelijk welwillend toont over een specifieke voorstelling, zijn de theaterkenners  het in de praktijk volstrekt oneens. Neem de experimenten van Gerardjan Reijnders in de jaren 90. Door sommigen bewierookt, door anderen gezien als waardeloze pretentie, mislukte saaiheid en holle frasen. En dan praten we nog over het eindresultaat. Wat zou een toneelcommissie Podiumkunsten adviseren als bijvoorbeeld Gerardjan Reijnders, Theu Boermans en Johan Doesburg ieder anoniem een aanvraag zouden indienen. Ik denk dat twee van de drie het niet halen. Wie van de drie? Neem plaats achter de roulette-tafel en presenteer het resultaat als deskundig.. .

Uitgaan van discensus betekent meer loketten of meer personen die onafhankelijk een besluit kunnen nemen. Ik kom met enkele ingrijpende voorstellen ter verbetering van het huidige systeem die onafhankelijk of in combinatie kunnen worden uitgevoerd.

 

1. Fondsmeesters

Het  Fonds dient de kwaliteit van zijn oordeelvermogen te verhogen. Het dient openlijker, professioneler, zorgvuldiger en reflexiever, meer op basis van continuiteit en allereerst ont­daan van een monopolie te oordelen.

Hiervoor zou het zinvol zijn de bestaande commissiestructuur te vervangen door enkele relatief autonoom oordelende fondsmeesters met verschillende artistieke opvattingen.

Stelt U zich voor: Het Fonds schaft de commissies en hun secretariele ondersteuning af en stelt voor de gehele sector theater 3 of 4 Fondsmeesters halftime aan, die ieder een eigen budget krijgen, van jaarlijks laten we zeggen een  half miljoen Euro


Een aanvrager kan dan een dialoog aangaan met een fondsmeester, hem uitnodigen voor een voorstelling zijn plannen en toekomst voorleggen en de fondsmeester kan investeren en afrekenen op basis van bereikte doelstellingen en resultaten. Mocht een aanvrager en een fondsmeester er wegens fors verschil van artistiek inzicht niet uitkomen dan kan aanvrager proberen of  een andere Fondsmeester beter past bij zijn artistiek programma. Fondsmeesters houden natuurlijk goed onderling contact, maar besluiten autonoom. Dit systeem maakt het tevens mogelijk het Fonds te verlossen van de permanente dreiging van beroepsprocedures, want een fondsmeester heeft weliswaar een beter gefundeerd oordeel dan een commissie, maar het blijft gewoon subjectief .

Reflexief en met verstand van zaken, maar toch zonder pretenties De Fondsmeester krijgt daarmee ongeveer de status en machtspositie van een theaterdirecteur. Ofwel we schrappen veel slecht betaald en bureaucratisch en zinloos werk en scheppen een paar interessante en openlijk invloedrijke functies zonder monopolie.

 

2. De getrapte toekenning van subsidies.

Soms krijgt een aanvrager 100.000,- en soms over dezelfde of de volgende aanvraag 0,00. Is de eerste aanvraag beter dan de tweede?  De aanvrager zelf gelooft er niets van. Ik heb na 15 jaar aanvragen nog nooit kunnen achterhalen waarom ik 100.000,- kreeg en waarom 0,00. Ik stel dat het in bijna alle gevallen ook omgekeerd zou kunnen zijn.

Sterker Ik weet niet anders dan dat commissies volstrekt tegengestelde adviezen over hetzelfde plan uitbrengen. Met de kwaliteit van de plannen had het nooit iets te maken en met het artistieke resultaat al helemaal niet. Die enorme willekeur is zeer schadelijk voor de ontwikke­ling en continuiteit van theaterbedrijven en zonder continue theaterbedrijven geen structureel partnerschappen en geen vast publiek en presentatie.

Fondsdirecteur Ben Hurkmans klaagt over eendagsvliegen. Ofwel de onzichtbaarheid van makers en aanvragers alsmede kwantitatieve voorstellingsbeloften die niet kunnen worden waargemaakt. Hij oogst wat hij heeft gezaaid. Dit systeem leidt tot vrijblijvende consumptie van subsidiegeld. Het opbouwen van een theaterbedrijf is praktisch onmogelijk.

De houding van de ‘shoppende’ aanvragers is: Als er geld is maken we  een voorstellinkje en als het geld op is gaan we maar weer eens elders kijken. Het gevolg van dit 1-dagsvlieg systeem: geen artistieke profile­ring, geen continue ontwikkeling van artistieke programma’s, weinig voorstellingen en weinig publiek.  

Ik pleit voor een getrapt systeem van toekenning waardoor theaterbedrijven een betrouwbaar perspectief hebben en op die basis werkelijk iets kunnen opbouwen.

Telt u zich voor. We onderscheiden vier trapreden (Bedragen kunnen anders). .

Nivo 1 is voor iedere beginnende maker. Laten we zeggen Euro 3000 dat hij minimaal 3 keer achter elkaar zonder artistieke toets kan krijgen. Mijn generatie kreeg op die wijze Fl 5000 van Jan Kassies. De Associatie heeft destijds Rick van der Ploeg voorgesteld voor de nieuwe generatie een Jan Kassiesfonds op te richten voor dit doel, maar die wilde het onderbrengen bij het FAPK en daar is die laagdrempelige inzet  natuurlijk mislukt.

Nivo 2 Euro 10.000

Nivo 3 Euro 25.000

Nivo 4 Euro 50,000 of meer

Een aanvrager/groep kan stijgen of dalen op de ladder, maar wel op basis van afrekening van artistieke en zakelijke resultaten. En wel op basis van harde criteria en niet op basis van de toevallige preferentie van een toevallig veranderende commissie die oordeelt over iets dat ze vaak niet eens gezien heeft..

 

3. Reflexief oordelen. Meet de artistieke steun in het veld!

Ik pleit voor veel bescheidener kunstcommissies. Commissies die niet de artistieke kwaliteit van het plan op papier meet, maar simpelweg vaststelt hoeveel objectieve artistieke steun een aanvrager gezien zijn verleden reeds heeft verworven.

Dus niet of het nieuwe plan goed of niet goed geformuleerd is belangrijk, maar wat waren de resultaten van de vorige voorstelling. Hoeveel positieve recensies en artikelen, hoeveel en welke theaterdirecteuren en fondsen staan erachter. Hoeveel voorstellingen waren er en hoeveel publiek, met welke publieksreacties zijn criteria die beter, harder en rechtvaardiger zijn dan de vraag of iemand de format goed invult en de commissie toevallig verleid is met een aardige formulering..

 

4. Structuurfonds

Dient het Fonds voor de Podiumkunsten de opdracht te krijgen om ook de 4-jarige structurele

subsidie uit te delen zoals nu ambtelijk in bespreking is? Een Fonds dat zo gebrekkig, met zoveel willekeur toedeelt, zo gesloten en zelfvoldaan opereert is ongeschikt voor een dergelij­ke taakstelling. Voor de groepen die momenteel in het kunstenplan zitten is die devaluaite natuurlijk een nachtmerrie. Voor de mogelijke nieuwkomers Toch begrijp ik dat het ministerie ervan af wil en de politiek dat aanstuurt. Latten we proberen die negatieve dreiging om te bouwen in iets positiefs.

Geef de politiek de gelegenheid een nieuw structuurfonds te scheppen. Een fonds voor structu­rele subsidies van 2 tot 4 jaar  Met mogelijkheden tot flexibele aanpassingen tijdens de 4-jarige periode. Toekennen op basis van aantoonbare artistieke en zakelijke resultaten. En met in achtneming van bovenstaande problemen en oplossingsmodellen.

Belangrijk bijkomend voordeel daarvan is dat als de nieuwe minis­ter of staatssecretaris dat als zijn plan adopteert  harder lobbyt om meer geld in het fonds te krijgen. En ach. Een hoger kunstenbudget is ongeveer het enige waar de kunstwereld consensus over heeft.

 

Ab Gietelink

(Theatermaker en Voorzitter Associatie van Theaterinitiatieven)