Het onderzoek naar de kredietcrisis vraagt om wijsgerige
reflectie over de aard en werking van het internationale beurzenstelsel Parlementaire
onderzoeken, zoals in Nederland die van de commissie de Wit, fixeren zich
op het falen van banken en toezichthouders en nemen de regels van het bestaande
beurssysteem als een voldongen feit. ‘Hebzucht’ zou de oorzaak zijn van alle
ellende. Bonusjagende bankiers en slapende toezichthouders krijgen de schuld
van de economische crisis, terwijl het beurssysteem waarbinnen zij werken
wordt gezien als een soort natuurwet, in plaats van een labiele regelconstructie
met extatische uitwassen. Bankiers en toezichthouders voeren in hun verdediging
aan dat zij binnen de eisen en mogelijkheden van het financiële systeem handelden
en dat hen daarom weinig te verwijten valt. Het feit dat Amerikaanse en Europese
grootbanken verlies moesten nemen op complexe financiële producten op de Amerikaanse
hypotheekmarkt had bij een stabieler beurssysteem geen mondiale crisis hoeven
veroorzaken. Niet de bedenkelijke beleggingen van de banken, maar de extatische
reactie van de internationale beurzen zoog de mondiale economie de afgrond
in. Politici en commentatoren onderkennen onvoldoende dat het beurssysteem
als zodanig de stuwende oorzaak van de crisis was en forse herziening behoeft.
Hoe moeten we die beursextase begrijpen?
In de jaren 90 verdrievoudigde de gemiddelde waarde van de aandelen op de Amsterdamse effectenbeurs en steeg de graadmeter AEX tot 703 in het jaar 2000. Met het doorprikken van de ‘internetbubbel’ dat jaar stortten de beurskoersen in en zakte de graadmeter tot een minimum van 218 in het jaar 2002. In de jaren daarna krabbelde de AEX weer op tot een top van 560 eind 2007.
Met de kredietcrisis in 2008 zakte de graadmeter opnieuw tot onder de 200, om
in Oktober 2009 alweer door de 320 grens te gaan
heen. Ofwel binnen 10 jaar tijd zien we tot 2x toe een verdrievoudiging gevolgd
door een decimering van de gemiddelde beurswaarde van de bedrijven. De internationale
beurzen in de wereld geven min of meer een vergelijkbare extatische beweging
te zien als de AEX, waarbij honderden miljarden verdampen en vanzelf weer
lijken aan te groeien. Niemand kan volhouden dat deze bewegingen realistische
uitdrukkingen zijn van de werkelijke onderliggende waarden van de bedrijven,
wiens aandelen aan de beurs genoteerd staan.
Hoe dit fenomeen te begrijpen? Laten we eens op een wijsgerig nivo graven in
het fenomeen ‘marktevenwicht’. De klassiek-liberale marktideologie vooronderstelt
een corrigerende beweging naar een stabiel marktevenwicht tussen vraag en
aanbod. Het probleem is alleen dat het evenwicht op de beurzen de laatste
decennia steeds minder stabiel van aard is geworden, en steeds meer tendeert
naar een labiel ‘evenwicht’. De ‘invisible hand’ die de liberale filosoof
Adam Smith in zijn standaardwerk ‘The wealth of nations’(1776) beschrijft,
doet zijn corrigerende werk onvoldoende. De koers tendeert niet naar een stabiel
evenwicht, maar geeft bij ieder gerucht een overreactie. Zij tendeert niet
naar haar evenwicht, zoals de klassiek liberale wet veronderstelt, maar lijkt
haar extremen te zoeken en dat is te begrijpen vanuit de postmoderne conditie
waarin deze institutie terecht is gekomen.
In zijn hoofdwerk ’Fatale strategieën’ (1979) beschrijft de postmoderne Franse filosoof Jean Baudrillard een aantal fenomenen van de moderne wereld, die gekenmerkt worden door een extatische versnelling. Hoewel Baudrillard dat in eerste instantie op andere fenomenen toepast dan op het beurssysteem is zijn begrippenkader goed toepasbaar op de extatische koersbewegingen, die we de afgelopen jaren op de internationale beurzen waarnemen. Waar komt die extase vandaan? Baudrillard zou zeggen: Uit de ‘verleidingsmacht van het object’. Het object is hier de beursindex, die superieur en onnavolgbaar, ontdaan van alle wetmatigheid over de beeldschermen flitst en de handelende subjecten (beurshandelaren) in haar greep houdt. Beurshandelaren, die als schijnbaar vrij handelende subjecten met machteloze verbazing of vreugde de beursindexen volgen en haar verleidelijk macht proberen te doorgronden.
Deze handelaren laten zich in eerste instantie niet zozeer leiden door de onderliggende boekwaarde waaruit de koers moet voortkomen, maar volgen de waan van de dag of het jaar en het sentiment in de markt als geheel. De koersbewegingen in Tokyo, Londen en New York, de algemene vertrouwenscijfers, de uitspraken van politici en centrale bankiers. Allemaal lijken ze belangrijker voor de actuele koersvorming dan de harde bedrijfseconomische cijfers van een individueel bedrijf. Voor de winstmaximalisatie van de beurshandelaar is dat extatische reageren van de beurs gunstig, maar voor de economie als geheel is het funest.
Daarnaast zijn er een aantal hypermoderne fenomenen,
die de extase van de beursbewegingen versterken. Sinds de jaren 80 is de invloed
van complexe financiële producten als opties en andere derivaten explosief
toegenomen. In Amsterdam bijvoorbeeld is er een aparte optiebeurs opgericht.
Deze complexe financiële producten die het risico van beleggingen zouden afdekken
is paradoxaal gezien mede de oorzaak van een extatische ontwrichting van de
koersen. Speculanten verdienen op beweeglijkheid naar boven of beneden en
hebben een ontwrichtende werking op de stabiliteit van de beurskoersen. De
digitalisering van de orders en de introductie van de schermenhandel heeft
daarbij geleid tot een duizelingwekkende versnelling van het marktproces.
Tot slot brengt het ‘lemmingengedrag’ van beleggers en handelaren de koersen
telkens weer in een extase, die meer psychologisch van aard is, dan dat zij
grond vind in objectieve economische factoren.
Overheden en bedrijven dienen zich serieus af te
vragen of en in hoeverre men wil meewerken aan de ontwikkeling van allerhande
derivaten, die zich als parasieten in het financiële systeem hebben genesteld
en mede verantwoordelijk zijn voor de forse irrationele schommelingen binnen
het beurssysteem. Toch vormen de derivaten een afgeleid probleem en ligt de
grondslag in de dubbelzinnigheid van het begrip waarde.
De westerse politieke ideologie kan zich niet goed losmaken van het klassiek liberale marktdogma, waarbij de ‘markt’ altijd gelijk heeft. Zoals Amerikaanse beursideologen het uitdrukken: ‘Een bedrijf is waard, wat de gek er voor geeft’. Maar is dat eigenlijk wel zo of spreken we hier over twee verschillende begrippen van waarde?
Het fundamentele probleem schuilt in de dubieuze tegenstelling tussen boekwaarde en beurswaarde. De boekwaarde is het onderliggende eigen vermogen van een bedrijf en de beurswaarde is de marktprijs die tot stand komt in het spanningsveld tussen vraag en aanbod en die twee kunnen flink van elkaar verschillen. Boekwaarde en beurswaarde liggen soms tientallen of zelfs honderden procenten uit elkaar, Te denken valt aan de overwaardering van internetbedrijven in de jaren 90, terwijl na iedere beursval sprake is van grootschalige onderwaardering.
In een marxistisch begrippenkader zou men met enige
verbeelding deze ‘waardenparadox’ kunnen begrijpen als een spanningsveld tussen
gebruikswaarde (boekwaarde) en ruilwaarde (beurswaarde). Vanzelfsprekend is
Marx’ analyse van het 19e eeuwse kapitalisme in zijn hoofdwerk
‘Das Kapital’ (1867) niet zomaar toepasbaar op de huidige mondiale markteconomie
en weinigen geloven na het echec van het Oost-Europes communisme nog in zijn
toekomst van ‘socialisering van de productiemiddelen’, maar dat is geen excuus
om de grondbegrippen van historische denkers over ons economische stelsel
nog eens opnieuw te doordenken. Het stelsel van internationale aandelenbeurzen
heeft een systeemprobleem en dat eist fundamentele wijsgerige kritiek en reflectie.
Overigens zorgde de tegenstelling tussen boekwaarde
en beurswaarde in het beurssysteem vanaf haar oprichting voor problemen. De
eerste aandelen uit de mondiale geschiedenis werden, zoals bekend, uitgegeven
bij de oprichting van de Verenigde Oostindische Compagnie (1602) en in Amsterdam
verhandeld. Ironisch genoeg leidde dat binnen enkele jaren (1609) tot grove
manipulatie van de koers. De Amsterdamse koopman Le Maire probeerde de koers
te manipuleren door aandelen te verkopen, die hij helemaal niet bezat en introduceerde
een praktijk, die wij nu ‘naked short selling’ zouden noemen. Le Maire positioneerde
zich als een futurehandelaar ‘avant la lettre’ en toonde daarmee de kwetsbaarheid
en irrationaliteit van het beurssysteem dat nu het hart van het mondiale economische
stelsel vormt en dat een steeds grotere greep op de werkelijke economie heeft
gekregen.. Hoe deze fundamentele onevenwichtigheid tegemoet te treden zonder
de gehele markteconomie over boord te zetten?
Er is internationaal behoefte aan een fundamentele stelselherziening. De Britse premier Brown en de Franse president Sarkozy bepeitten een herziening vergelijkbaar met die van ‘Bretton Woods’ (1944) toen de Amerikaanse dollar de internationale wisselstandaard werd.
Vanzelfsprekend is het beurssysteem internationaal
vervlochten en is de Amsterdamse effectenbeurs geen eiland. Maar het voorlopig
uitblijven van internationale regelgeving kan geen excuus zijn om op nationaal
nivo stabiliserende regelgeving te ontwikkelen.
Hoe zou dat kunnen? Er is behoefte aan verbeeldingskracht, debat en slimme regelgeving. Het gaat erom regels en instrumenten te ontwikkelen om de beurswaarde steviger te binden aan de boekwaarde van het aandeel en daarmee aan de onderliggende boekwaarde van het bedrijf. De beurswaarde zou minder afhankelijk moeten worden van de grillen van de dag en het sentiment op de beurs
Naar analogie van het Europese valutasysteem in de jaren 90 voorafgaande aan de introductie van de Euro zou men kunnen denken aan een beperkt fluctuerend ‘boekwaardesysteem’. De boekwaarde per aandeel dient weer uitgangspunt te worden van de aandelenkoers van een bedrijf. Rond die boekwaardekoers kan men dan een bandbreedte van bijvoorbeeld 10% creëren, waarbij een aandeel met positieve verwachtingen wat meer waard kan zijn en een aandeel met negatieve verwachting wat minder waard dan de boekwaarde.
De bedrijven zelf zouden de eerste verantwoordelijkheid
moeten nemen voor hun eigen beurskoers. In de huidige bedrijfscultuur kijken
bedrijven vaak veel te passief naar de bewegingen van de verkoopprijs van
hun eigen aandeel. Zij zouden de opdracht moeten krijgen hun ‘voorkennis’
te gebruiken en dat kan door bijvoorbeeld bij iedere presentatie van jaarcijfers
of kwartaalcijfers een advieskoers te geven, die gebaseerd is op de boekwaarde.
Middels een inkoop- en verkoopprogramma van het eigen aandeel kan men er goeddeels
op de aandelenmarkt voor zorgen dat het eigen aandeel binnen de gestelde bandbreedte
blijft. Inkoopprogramma’s van eigen aandelen zijn nu eerder uitzondering dan
regel en moeten apart worden aangevraagd. De pensioenfondsen van die bedrijven
zouden aan de stabilisatie van de eigen beurskoers in noodgevallen ondersteuning
kunnen geven, Tenslotte is er dan nog
de centrale bank, in Nederland DNB, die kan ingrijpen als de beursbeweging
onbeheersbaar zou worden. De specifieke koers van een aandeel wordt daarmee
fors minder gevoelig voor allerlei irrationele sentimenten en het stelsel
kan daarmee tot rust komen. Meer stabiliteit en ruimte voor de productieve
economie van de bedrijven en minder ruimte voor het destructieve karakter
van speculatie. Het laatste woord
over de manipulatie van beurskoersen is hiermee niet gesproken, maar een diepzinniger
reflectie over het functioneren van onze beurssystemen en het aandragen van
creatieve stuurmodellen lijkt meer dan ooit wenselijk.
Ab Gietelink is auteur en filosoof.